Etiologie en erfelijkheid

Etiologie

FAP ontstaat door een mutatie in het Adenomateus Polyposis Coli (APC)-gen op chromosoom vijf (5q21-5q22). Het APC-gen is een tumorsuppressor-gen. Bij circa twee derde van de patiënten kan de mutatie in DNA uit bloed worden gevonden. Vrijwel elke mutatie is uniek; bij elke familie moet derhalve gezocht worden naar de specifieke mutatie. De locatie van de mutatie heeft enige voorspellende waarde voor het fenotype (onder andere het risico op ernstige rectale polyposis en de ontwikkeling van desmoïdtumoren).

Binnen families (met dezelfde APC-mutatie) is er ook sprake van variatie in het ziektebeeld en ook exogene factoren lijken van invloed te zijn op het beloop. Er is sprake van een vrijwel volledige penetrantie, wat betekent dat dragers van de APC-mutatie vrijwel allemaal poliepen krijgen en indien onbehandeld (dat wil zeggen zonder colectomie) ook coloncarcinoom zullen ontwikkelen.

Erfelijkheid

De overerving van FAP is autosomaal dominant. Als één van de ouders is aangedaan, heeft elk kind een kans van 50% om de aandoening ook te krijgen. In 15 tot 20% van de gevallen is er sprake van een de novo (spontane) mutatie. De ziekte komt dan niet in voorgaande generaties voor.

Bij een deel van de spontane mutaties is er sprake van mozaïcisme. Dat wil zeggen dat de mutatie zich maar in een gedeelte van de cellen bevindt. Om dit aan te tonen is het vaak nodig meerdere darmpoliepen te onderzoeken. Het beeld bij mozaïcisme is vaak wat milder en de aanleg wordt maar heel zelden aan kinderen doorgegeven, die dan wel “normale” aanleg voor FAP hebben. Heel af en toe is sprake van kiembaanmozaïcisme. Hierbij kunnen meerdere broers of zussen zijn aangedaan zonder dat één van de ouders de ziekte heeft.